Thema: Gelukkig met de psalmen
“Want u zult eten van de inspanning van uw handen; welzalig zult u zijn en het zal u goed gaan.” (Psalm 128:2 – HSV)
“je zult eten wat je werk opbrengt, geluk en voorspoed vallen je toe.” (Psalm 128:2 – NBV21)
Het is wel een beetje opmerkelijk dat psalm 128 nog een tweede zaligspreking in zich heeft. En kijk je naar de zinsopbouw dan merk je direct wat verschillen tussen de vertalingen. De HSV gebruikt het woord ‘want’ om vers 1 en 2 met elkaar te verbinden. Je bent dan dus gelukkig op het moment dat je de HEER vreest en in Zijn wegen gaat, want je zult eten van het werk van je handen en dan is het tweede ‘welzalig’ in deze vertaling een herhaling of een bevestiging. Je bent dus gelukkig, want je eet van het werk dat je doet. Dat vertaalt de NBV21 niet. Daar ontbreekt het woordje ‘want’. Daardoor wordt het eten dat het werk opbrengt wat minder vanzelfsprekend.
De nadruk komt dan eigenlijk wat meer te liggen op het feit dat als je de HEER vreest en in Zijn wegen gaat dat als je dan werkt, je ook zult eten wat je werk opbrengt. Dan ligt de nadruk dus meer op het feit dat je wel moet werken om de zegen van het eten te ontvangen. Het geluk van deze tweede zaligspreking en de voorspoed zijn dan ook meer verbonden aan het werk dat je doet en wat God zegent door Hem te vrezen. Bij de HSV is het vanzelfsprekende van het eten dat het gevolg is van het vrezen van de HEER veel meer de nadruk. Natuurlijk moet je dan ook werken, maar de nuance ligt dan net anders.
Kijk je dan naar de woorden in het Hebreeuws dan blijkt er nergens een verbindingswoord te staan tussen de twee verzen. Neem je daar de letterlijke vertaling dan kom je uit op ‘Het product van je handen zul je zeker eten, rijk gezegend en goed voor u! Dan is het woordje ‘goed’, niet een beoordeling, maar het goede dat je ontvangt als bij voorspoed. Het succes van het werk zal er zijn vanuit het vrezen van de HEER en dat maakt je gelukkig. Juist dat succes van het werk wat niet vanzelfsprekend, net zo min als dat kinderen dat zijn. Je zou hiermee ook nog kunnen lezen dat je werk niet geroofd zal worden en vooral gaat het dan over de oogst als het werk van je handen. Dat ging nog wel eens mis in die tijd of er waren vijanden die het verbranden of roofden.
Je merkt dus dat leven in ontzag voor God en gaan in Zijn wegen een uitwerking heeft op je werk. Dat je moet werken voor dat succes mag wel duidelijk zijn. Je kunt niet de HEER vrezen en te lui zijn om te werken. Dan klopt het ook gewoon niet. Niet werken is geen probleem als je beperkt bent op welk gebied dan ook waardoor er dingen echt niet kunnen, maar lui zijn past niet bij het gaan in Gods wegen, dan zorgt het ene er voor dat het andere ook niet goedkomt. Werken hoort hier dan ook bij het trouw zijn aan de HEER en dat kun je hier ook weer niet losmaken van de zegen in je gezin. En dan komt die tweede zaligspreking er als een bevestiging, zonder nog andere voorwaarden achteraan.
Gebed: HEER, ik dank U dat U ook zegen mag verwachten op het werk van mijn handen.